Kaaimannen (Caimaninae)

Kaaimannen horen tot de orde van de krokodilachtigen (Crocodilia) en vallen onder de familie alligators en kaaimannen (Alligatoridae) en zijn reptielen. Kaaimannen komen alleen voor in Midden – en Zuid-Amerika, in het gebied rond de evenaar. In deze tropische gebieden leven Kaaimannen in (kleine) rivieren nabij bossen, oerwoud en ondergelopen graslanden. Je komt ze bijvoorbeeld tegen in en langs de rivieren in het Amazonegebied. Ook in moerassen, mangroves en kleine meertjes komen kaaimannen voor.

Dankzij hun extra benige pantserhuid, die niet zo geschikt is al krokodillenleer, worden kaaimannen minder bejaagd als andere krokodilachtigen. Ook hun leefgebied wordt minder bedreigd en hebben ze minder last van boeren die hun vee beschermen. Kaaimannen zijn daardoor redelijk succesvol binnen de groep krokodilachtigen.

Dierenrijk

Vijf geslachten van de kaaimannen zijn al uitgestorven. Ook twee soorten met nog levende verwanten komen niet meer voor. Dit zijn Caiman lutescans en Melanosuchus fisheri.

Er zijn momenteel zes moderne soorten bekend en beschreven:

  • Breedsnuitkaaiman (Caiman latirostris)
  • Brilkaaiman (Caiman crocodillus)
  • Yacarekaaiman (Caiman yacare)
  • Zwarte kaaiman (Melanosuchus niger)
  • Cuviers gladvoorhoofdkaaiman (Paleosuchus palpebrosus)
  • Schneiders gladvoorhoofdkaaiman (Paleosuchus trigonatus)

Kenmerken kaaimannen

De meeste kaaimannen worden niet zo groot. De kleinste soorten zijn de gladvoorhoofdkaaimannen, die ongeveer 1,5 meter groot worden. Hiermee zijn dit direct ook de kleinste krokodilachtigen die bestaat. De langste is de zwarte kaaiman: een volwassen mannetje wordt gemiddeld 4 meter lang. Er wordt wel melding gedaan van grotere exemplaren, maar dat zijn uitzonderingen.

Kaaimannen onderscheiden zich van andere krokodilachtigen door de stevige buikplaten die elkaar overlappen. Hierdoor is hun huid ook minder geschikt om krokodillenleer van te maken. Alleen de huid op de flanken heeft geen osteodermen (benige huidplaatjes). De uitzondering hierop vormt de breedsnuitkaaiman. Deze werd wel bejaagd vanwege de huid. Tegenwoordig worden ze beter beschermd en nemen de aantallen weer toe. Kaaimannen zwemmen vaak in rotsachtige rivieren waar waterversnellingen voorkomen. Dankzij hun dikke pantserhuid kunnen ze gelukkig goed tegen een stootje.

De schubben van de kaaiman zijn vergroeid met de beenplaten en de schedel. Om te kunnen groeien moet de kaaiman dus vervellen. De schubben laten één voor één los. Op die manier maakt de te krappe huid plaats voor nieuwe schubben. Deze vergroeien maken onder andere de schedel steviger en zijn daardoor erg nuttig.

De benige schedel is vooral goed zichtbaar bij de brilkaaiman. De benige richels tussen zijn ogen en langs zijn ogen maken dat het net lijkt of hij een bril draagt. Net als alligators leven kaaimannen in principe solitair, maar tolereren ze soortgenoten in hun territorium. De tanden van de kaaiman zijn spitser dan die van alligators. Ze wisselen om de twee jaar hun tanden. Dit gebeurt hun hele leven lang. Volwassen kaaimannen hebben weinig natuurlijke vijanden, afgezien van de mens. Alleen jaguars en anaconda’s willen zich nog wel eens wagen aan het vangen van een kaaiman, maar meestal kiezen ze daarvoor de kleinere exemplaren uit.

Aantallen

Kaaimannen doen het beter in het wild als veel andere krokodilachtigen. Hun aantal wordt geschat op minimaal 100.000 tot een miljoen exemplaren, afhankelijk van de soort.

Geschiedenis

Hoewel de huidige moderne kaaimansoorten niet spectaculair groot zijn in vergelijking met de andere krokodilachtigen, hadden enkele uitgestorven soorten wel een groot formaat. Zo leefde in het Mioceen tijdperk (ongeveer 5 tot 23 miljoen jaar geleden), de kaaimansoort Purussaurus. Deze reus kon dik 12 meter lang worden. Er zijn schedels gevonden van deze soort, die bijna 1,5 meter lang zijn. Dat is net zo groot, als de kleinste moderne kaaiman!

Fossielen van Purussaurus zijn in de vorige eeuw gevonden in het Amazonegebied in Colombia, Peru en Brazilië. In Venezuela zijn schedelrestanten gevonden. In dezelfde periode leefde in ongeveer dezelfde gebieden nog zo’n grote kaaimansoort: de Mourasuchus. Deze soort kon ook een lengte van 12 meter behalen, maar was iets minder indrukwekkend door zijn relatief kleine tanden en zwakke kaken. De schedel van deze soort was erg breed, plat en langwerpig. Daardoor wordt de bek ook wel vergeleken met een eendensnavel.

Voedsel

Kaaimannen zijn net als alle andere krokodilachtigen echte carnivoren. Kleinere kaaimannen eten vooral insecten, krabben en andere ongewervelde dieren. De grotere exemplaren eten vissen en waterslakken. Ook kleine zoogdieren, watervogels en amfibieën staan soms op het menu. De grotere soorten kaaimannen hebben bovendien krachtige kaken, waarmee ze zelfs schildpadden kunnen openkraken.

Ze wachten hun prooi rustig af in het water. Pas als deze dichtbij genoeg is, vallen ze aan. Kaaimannen zijn namelijk minder snel als andere krokodilachtigen. Wat ze wel gemeen hebben met hun familiegenoten, is dat ze voornamelijk ’s nachts actief zijn en dan ook jagen. Overdag schuilen ze op de oevers langs het water.

Voortplanting

Na de paring maken de vrouwtjes dicht bij het water een nest van takken en bladeren. Daarin leggen ze 10 tot 60 eieren, afhankelijk van de soort. De warmte in het nest bepaalt of het embryo in het nest zich ontwikkelt tot mannetje of vrouwtje. Bij een temperatuur lager dan 30 graden wordt het een vrouwtje. Stijgt de temperatuur boven de 32 graden, dan wordt het een mannetje. Doordat het in een nest bijna nergens dezelfde temperatuur is, zal de verdeling mannetjes-vrouwtjes over het algemeen redelijk gelijk zijn.

Ondanks het gevaarlijke imago van krokodilachtigen, hebben de jonge exemplaren veel vijanden. Dat is voor kaaimannen niet anders. Slangen, vogels en zelfs andere krokodilsoorten vormen de grootste bedreiging. Om die reden blijven jonge kaaimannen de eerste periode nog een tijdje bij elkaar. Dat is veiliger dan meteen zelfstandig verder gaan. Ook moeder kaaiman blijft nog een tijdje in de buurt om haar kroost te beschermen. Pas als ze zelfstandig kunnen jagen en zwemmen, zal haar zorg ophouden.