Een andere benaming voor halfapen is prosimiae. Het woord ‘prosimiae’ betekent ‘voor-mensapen’. Zoals de naam al aangeeft, lijken deze primaten allerminst op mensapen en zelfs niet op apen, noch wat hun uiterlijk, noch wat hun gedrag betreft. Sommige halfapen hebben meer weg van muizen dan van apen, hoewel hun bijna menselijke grijphanden hun afstamming van de primaten verraden. Andere, nu helaas uitgestorven, waren reusachtige, luiaardachtige wezens die voor niet veel meer waren toegerust dan voor het ondersteboven hangen aan de bomen. Nog weer andere, zoals het vingerdier, zijn anders dan welk dier op aarde ook – levend of uitgestorven – en lijken afkomstig te zijn van een totaal andere wereld.

In zekere zin zijn ze dat natuurlijk ook, want de wereld van de halfapen is niet die van het daglicht waarin alles op het gezichtsvermogen aankomt en waarin wij en de meeste andere primaten thuishoren. De meeste halfapen zijn immers schepselen van de nacht, die hun scherpe reukzin en gehoor gebruiken om een nachtelijke wereld vol geuren en geluiden te verkennen.

HET LEEFGEBIED EN VERSPREIDING VAN DE HALFAAP

Halfapen komen alleen voor in de Oude Wereld van Azië en Afrika; er zijn geen halfapen in Noord- en Zuid-Amerika. In Afrika leven galago’s en potto’s, in Madagaskar maki’s en in Azië lori’s. In Azië komt ook een heel intrigerende halfaap voor met de naam spookdiertje. Galago’s en lori’s delen vaak een habitat met apen of mensapen. Omdat het echte nachtdieren zijn, ondervinden ze echter geen concurrentie van hun grotere verwanten, die alleen overdag actief zijn. Het niet hoeven concurreren met overdag actieve soorten is een van de voordelen van werken in de nachtploeg. Het betekent ook dat in één habitat meer dieren naast elkaar kunnen bestaan en alle beschikbare ‘ecologische leefmilieus’ kunnen bezetten. Een ecologisch leefmilieu is een manier om in een habitat aan de kost te komen.

De lemuren vormen een uitzondering op de regel. Omdat er op Madagaskar geen andere primaten zijn, kunnen veel lemuren gebruikmaken van het leefmilieu van overdag actieve vruchteneters, dat anders zou zijn bezet door apen. Het traditionele leefmilieu van halfapen is hier ingenomen door verschillende maki’s zoals de ringstaartmaki.

UITERLIJKE KENMERKEN VAN HALFAPEN

Men beschouwt de halfapen vaak als de arme verwanten van de apen en mensapen. Biologen beschrijven ze als primitief, omdat hun anatomie overeenkomt met die van de adapiden; dit zijn fossiele primaten die zo’n 40 miljoen jaar geleden de bossen op aarde bevolkten, lang voor de ‘ontwikkelder’ apen en mensapen verschenen. De halfapen lijken in sommige opzichten meer op hun verre verwanten de insectivoren en de knaagdieren, dan op hun naaste verwanten de primaten. Toen ten slotte de apen en de mensapen op het evolutionaire toneel verschenen, ging het slecht met de voorouders van de halfapen. Vele trokken zich terug in het duister van het bos en waren alleen ’s nachts actief.

Het komt deels door hun nachtelijke leefwijze dat halfapen er helemaal niet uitzien als ‘typische primaten’. Omdat ze een goed ontwikkelde reukzin nodig hebben, hebben ze net als honden een gevoelige, natte neus en een bovenlip die in het midden is gespleten en vastzit aan de neus; dit alles stelt ze beter in staat geuren waar te nemen met een speciaal orgaan binnen in de neusholte (het orgaan van Jacobson). Omdat hun bovenlip niet kan bewegen, kunnen ze maar een beperkt aantal gezichtsuitdrukkingen aannemen – nog een reden waarom ze er niet als primaten uitzien – en dus ook minder goed visueel communiceren.

Andere kenmerken die wijzen op een leven in het donker zijn grote, van elkaar onafhankelijk bewegende oren waarmee ze prooien kunnen horen, gevoelige snorharen en grote ogen. Net als katten hebben de meeste halfapen een reflecterend laagje aan de achterkant van hun ogen, waardoor ze beter in het donker kunnen zien. En anders dan typische primaten hebben sommige halfapen meer dan één paar tepels, wat aangeeft dat ze een nest jongen kunnen krijgen. Sommige van deze kenmerken hebben ze gemeen met andere zoogdieren die ’s nachts actief zijn, maar hun naar voren gerichte ogen, grijphanden en -voeten en platte nagels in plaats van klauwen wijzen erop dat halfapen primaten zijn.

LEEFWIJZE VAN DE HALFAAP

Omdat ze solitair voedsel zoeken en zich moeten verbergen voor roofdieren, kunnen halfapen niet zo gemakkelijk elkaars gezelschap doeken als andere primaten. Toch zijn het geen kluizenaars. Hoewel ze zich minder sociaal gedragen dan andere primaten, kunnen halfapen toch prima communiceren door middel van geursporen of geluiden. Zo kunnen dieren banden met elkaar aangaan en heel complexe gemeenschappen in standhouden, al bevinden ze zich zelden op hetzelfde moment op dezelfde plaats.

Geursporen zijn voor nachtdieren een enorm efficiënt communicatiemiddel. Ze kunnen erdoor communiceren over afstanden in zowel ruimte als tijd. Als een geurspoor eenmaal is aangebracht, kan het wel een week blijven hangen, zodat de dieren weten wie daar voor ze is langsgekomen. De meeste halfapen hebben minimaal één paar reukklieren, die ze gebruiken om op hun tochten hun territorium af te bakenen. Zelfs dagsoorten gebruiken geur om mee te communiceren.

VOORTPLANTING

Alle zoogdieren besteden veel tijd en moeite aan het verwekken en grootbrengen van jongen, en primaten doen meer moeite dan de meeste andere. Dat primatenjongen grote hersenen hebben, betekent dat ze meer moeten leren dan andere zoogdieren en dus langer afhankelijk zijn van hun ouders. Maar de hoeveelheid ouderlijke zorg die ze ontvangen varieert sterk onder primaten. Vergeleken met apen en mensapen hebben de jongen van halfapen minder zorg en aandacht nodig en ze ontwikkelen zich veel sneller. Toch eist de voortplanting haar tol van halfapenmoeders. Dit geldt vooral voor de lemuren van Madagaskar. Op dit eiland is het voedsel vaak schaars en het is een dagtaak genoeg eten te vinden om te overleven en een opgroeiend jong te voeden. De moeder verlichten hun taak door ervoor te zorgen dat ze altijd vooraan in de rij staan als het om voedsel gaat; de mannetjes zijn in de lemurenwereld in veel opzichten tweederangsburgers.

De voortplanting van halfapen gaat veel sneller dan bij andere primaten. De snelle voortplanting hangt samen met een belangrijk verschil tussen de voortplantingsstrategie van halfapen en die van andere primaten. De halfapen kiezen voor een korte maar krachtige aanpak: ze brengen een relatief groot aantal jongen voor ten geven die minder zorg dan apen en mensapen doen. Minder zorg betekent dat hun jongen meer kans lopen akelig aan hun eind te komen, maar omdat er meer jongen worden geboren, zal zeker een aantal ervan de volwassen leeftijd bereiken en zelf jongen krijgen.

VOEDSEL

Halfapen hebben per soort een eigen dieet. Zo is het opvallend dat de kleine wezelmaki’s geen blijvende boventanden hebben in hun bovenkaak. Ze hebben een erg grote blindedarm met daarin bacteriën die helpen bij het verteren van de bladeren die ze eten. Om zoveel mogelijk voedingsstoffen uit hun voedsel te halen, eten deze halfapen soms hun eigen ontlasting zodat ze alles twee keer kunnen verteren. De halfmaki’s of bamboemaki’s eten bijna uitsluitend bamboescheuten en -bladeren, maar ze schijnen elk gespecialiseerd te zijn in een ander deel van de plant. De halfmaki eet de jonge bamboescheuten, de grote bamboemaki het merg van volwassen bamboe en de gouden bamboemaki de scheuten van een bepaalde bamboesoort die opvallend genoeg zeer veel cyanide bevat. Lori’s eten voornamelijk vruchten en hars. Zo eet elke halfaap ander voedsel.